VERORDENING (EG) Nr. 987/2009 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 16 september 2009
tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels
(Voor de EER en Zwitserland relevante tekst)
(extrait)
TITEL I
ALGEMENE BEPALINGEN
HOOFDSTUK I
Definities
Artikel 1
Definities
1. In deze verordening:
a) wordt verstaan onder „basisverordening”, Verordening (EG) nr. 883/2004;
b) wordt verstaan onder „toepassingsverordening”, deze verordening;
c) zijn de definities van de basisverordening van toepassing.
2. Naast de in lid 1 bedoelde definities wordt verstaan onder:
a) „toegangspunt”, een instantie die voorziet in:
i) een elektronisch contactpunt;
ii) automatische routing op basis van het adres, en
iii) intelligente routing op basis van software die automatische controle en routing mogelijk maakt (bijvoorbeeld kunstmatige intelligentieapplicatie) en/of menselijke tussenkomst;
b) „verbindingsorgaan”, elke door de bevoegde autoriteit van een lidstaat voor een of meer van de in artikel 3 van de basisverordening bedoelde takken van sociale zekerheid aangewezen instantie die in staat is de verzoeken om inlichtingen of bijstand ten behoeve van de toepassing van de basisverordening en de toepassingsverordening te beantwoorden en die de haar op grond van titel IV van de toepassingsverordening toegewezen taken moet uitvoeren;
c) „document”, een verzameling gegevens op ongeacht welke drager, zodanig gestructureerd dat zij langs elektronische weg kan worden uitgewisseld en waarvan de mededeling noodzakelijk is voor een goede werking van de basisverordening en de toepassingsverordening;
d) „gestructureerd elektronisch document”, elk gestructureerd document waarvan de opmaak is bestemd voor de elektronische uitwisseling van informatie tussen de lidstaten;
e) „verzending langs elektronische weg”, de verzending van gegevens met behulp van elektronische apparatuur voor de verwerking (met inbegrip van digitale compressie) daarvan en met gebruikmaking van kabels, radio, optische technologie of andere elektromagnetische middelen;
f) „Rekencommissie”, de in artikel 74 van de basisverordening bedoelde commissie.
HOOFDSTUK II
Bepalingen inzake samenwerking en gegevensuitwisseling
Artikel 2
Tussen de organen uit te wisselen informatie en wijze waarop deze uitwisseling moet plaatsvinden
1. Voor de toepassing van de toepassingsverordening wordt de uitwisseling tussen de autoriteiten en organen van de lidstaten en de personen die onder de basisverordening vallen, gebaseerd op de beginselen van openbare dienstverlening, efficiëntie, actieve bijstand, snelle verstrekking en toegankelijkheid, inclusief e-toegankelijkheid, met name voor mensen met een handicap en ouderen.
2. Door de organen worden onverwijld alle gegevens verstrekt of uitgewisseld die nodig zijn voor de vaststelling van de rechten en plichten van degenen op wie de basisverordening van toepassing is. De uitwisseling van deze gegevens tussen de lidstaten geschiedt hetzij rechtstreeks tussen de organen zelf, hetzij indirect via de verbindingsorganen.
3. Informatie, documenten en aanvragen die de verzekerde bij vergissing heeft toegezonden aan een orgaan in een andere lidstaat dan die waar het volgens de toepassingsverordening aangewezen orgaan is gevestigd, moeten onverwijld door het eerste orgaan worden doorgestuurd aan het volgens de toepassingsverordening aangewezen orgaan, onder vermelding van de datum waarop zij oorspronkelijk zijn ingediend. Deze datum is bindend voor het aangewezen orgaan. De organen van een lidstaat worden echter niet aansprakelijk gesteld of geacht een beslissing te hebben genomen op grond van het feit dat zij nagelaten hebben te handelen omdat de organen van een andere lidstaat informatie, documenten of aanvragen laattijdig hebben doorgegeven.
4. Indien de gegevens indirect via het verbindingsorgaan van de aangewezen lidstaat worden overgebracht, gaan de termijnen voor het beantwoorden van aanvragen in op de datum waarop het verbindingsorgaan de aanvraag heeft ontvangen, alsof de aanvraag was ontvangen door het orgaan in deze lidstaat.
Artikel 3
Tussen de betrokkenen en de organen uit te wisselen informatie en wijze van uitwisseling
1. De lidstaten zien erop toe dat de noodzakelijke informatie ter beschikking van de betrokken personen wordt gesteld om hen op de hoogte te brengen van de veranderingen die bij deze basisverordening en de toepassingsverordening worden doorgevoerd, om hen in staat te stellen hun rechten geldend te maken. Zij zorgen ook voor gebruikersvriendelijke diensten.
2. Degenen op wie de basisverordening van toepassing is, zijn verplicht het bevoegde orgaan alle informatie, documenten en bewijsstukken te verstrekken die nodig zijn voor de vaststelling van hun situatie of van die van hun gezin, voor de vaststelling en het behoud van hun rechten en plichten, alsook voor de vaststelling van de toepasselijke wetgeving en de daaruit voor hen voortvloeiende verplichtingen.
3. Bij het overeenkomstig hun eigen wetgeving verzamelen, doorgeven en verwerken van persoonsgegevens voor de uitvoering van de basisverordening zorgen de lidstaten ervoor dat de betrokkenen hun rechten ten aanzien van de bescherming van persoonsgegevens ten volle kunnen uitoefenen, overeenkomstig de communautaire bepalingen inzake de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens.
4. Voor zover dit nodig is voor de toepassing van de basisverordening en de toepassingsverordening, verstrekken de bevoegde organen onverwijld, en in ieder geval binnen de termijnen voorgeschreven door de wetgeving van de betrokken lidstaat, de informatie en de documenten aan de betrokkenen.
Het betrokken orgaan stelt de aanvrager die in een andere lidstaat woont of verblijft, rechtstreeks dan wel via het verbindingsorgaan van de lidstaat van woonplaats of verblijf van zijn beslissing in kennis. In geval van weigering vermeldt het de redenen voor deze weigering, de rechtsmiddelen en de beroepstermijnen. Van deze beslissing wordt een kopie gestuurd naar de andere betrokken organen.
Artikel 4
Vorm en wijze van uitwisseling van gegevens
1. De Administratieve Commissie stelt de structuur, de inhoud en de opmaak van de documenten en de gestructureerde elektronische documenten vast, alsmede gedetailleerde instructies voor de wijze waarop deze worden uitgewisseld.
2. De gegevensuitwisseling tussen de organen of verbindingsorganen geschiedt langs elektronische weg, hetzij direct, hetzij indirect via de toegangspunten, in een gemeenschappelijke beveiligde omgeving die borg staat voor de vertrouwelijkheid en de bescherming van de uitgewisselde gegevens.
3. In hun communicatie met de betrokkenen maken de bevoegde organen gebruik van de per geval passende regelingen en geven zij daarbij zo veel mogelijk de voorkeur aan elektronische media. De Administratieve Commissie stelt de praktische regelingen vast voor het langs elektronische weg toezenden van informatie, documenten of beslissingen aan de betrokkene.
Artikel 5
Juridische waarde van in een andere lidstaat afgegeven documenten en bewijsstukken
1. De door het orgaan van een lidstaat voor de toepassing van de basisverordening en de toepassingsverordening afgegeven documenten over iemands situatie en de bewijsstukken op grond waarvan de documenten zijn afgegeven, zijn voor de organen van de andere lidstaten bindend zolang de documenten of bewijsstukken niet door de lidstaat waar zij zijn afgegeven, zijn ingetrokken of ongeldig verklaard.
2. Bij twijfel omtrent de geldigheid van het document of de juistheid van de feiten die aan de vermeldingen daarin ten grondslag liggen, verzoekt het orgaan van de lidstaat dat het document ontvangt, het orgaan van afgifte om opheldering en eventueel om intrekking van het document. Het orgaan van afgifte heroverweegt de gronden voor de afgifte van het document en, indien noodzakelijk, de intrekking van het document.
3. Overeenkomstig lid 2, wordt, bij twijfel omtrent de geldigheid van het document of ondersteunend bewijs of de juistheid van de feiten die aan de vermeldingen daarin ten grondslag liggen, voor zover dit mogelijk is, de noodzakelijke verificatie van deze informatie of dit document op verzoek van het bevoegde orgaan uitgevoerd door het orgaan van de woon- of verblijfplaats.
4. Worden de betrokken organen het niet eens, dan kan door de bevoegde autoriteiten de zaak aan de Administratieve Commissie worden voorgelegd, zulks op zijn vroegst één maand na de datum waarop het orgaan dat het document heeft ontvangen zijn verzoek heeft ingediend. De Administratieve Commissie tracht binnen zes maanden na de datum waarop de zaak aan haar is voorgelegd, een voor beide zijden aanvaardbare oplossing te vinden.
Artikel 6
Voorlopige toepassing van een wetgeving en voorlopige betaling van uitkeringen
1. Tenzij in de toepassingsverordening anders is bepaald, wordt in geval van een meningsverschil tussen de organen of autoriteiten van twee of meer lidstaten inzake de vaststelling van de toepasselijke wetgeving, op de betrokkene voorlopig de wetgeving van een van deze lidstaten toegepast, waarbij de rangorde als volgt wordt bepaald:
a) de wetgeving van de lidstaat waar de betrokkene feitelijk zijn werkzaamheden in loondienst of anders dan in loondienst verricht, indien de werkzaamheden in slechts één lidstaat worden uitgeoefend;
b) de wetgeving van de lidstaat van de woonplaats, indien de betrokkene al dan niet in loondienst werkzaamheden in twee of meer lidstaten verricht en een deel van zijn werkzaamheden in de lidstaat van woonplaats verricht of indien hij noch in loondienst noch anders dan in loondienst werkzaam is;
c) in alle andere gevallen, de wetgeving van de lidstaat waar het eerst om toepassing van de wetgeving is verzocht, indien de betrokkene in twee of meer lidstaten werkzaamheden verricht.
2. Indien tussen de organen of autoriteiten van twee of meer lidstaten een meningsverschil bestaat over de vaststelling van het orgaan dat de uitkeringen of verstrekkingen moet verlenen, ontvangt de betrokkene die aanspraak op prestaties zou kunnen maken indien dit geschil niet bestond, voorlopige prestaties als bepaald in de wetgeving die door het orgaan van de woonplaats wordt toegepast of, indien de betrokkene niet op het grondgebied van een van de betrokken lidstaten woont, prestaties op grond van de wetgeving die wordt toegepast door het orgaan waarbij de aanvraag het eerst is ingediend
3. Worden de betrokken organen of autoriteiten het niet eens, dan kan door de bevoegde autoriteiten de zaak aan de Administratieve Commissie worden voorgelegd, zulks op zijn vroegst één maand na de datum waarop het meningsverschil als bedoeld in lid 1 en lid 2 is ontstaan. De Administratieve Commissie tracht binnen zes maanden na de datum waarop de zaak aan haar is voorgelegd, een voor beide zijden aanvaardbare oplossing te vinden.
4. Indien is komen vast te staan dat de toepasselijke wetgeving niet die van de lidstaat is waar voorlopige aansluiting heeft plaatsgevonden, of dat het orgaan dat voorlopige uitkeringen heeft verleend, niet het bevoegde orgaan was, wordt het als bevoegd aangemerkte orgaan geacht retroactief bevoegd te zijn geweest alsof er geen meningsverschil heeft bestaan uiterlijk vanaf de datum van voorlopige aansluiting of van de eerste voorlopige betaling van de uitkeringen.
5. Zo nodig wordt de financiële situatie van de betrokkene met betrekking tot de premies en uitkeringen die voorlopig worden betaald, door het als bevoegd aangemerkte orgaan en het orgaan dat voorlopig uitkeringen heeft verstrekt dan wel voorlopig premies heeft ontvangen, geregeld, waar zulks passend is, overeenkomstig titel IV, hoofdstuk III, van de toepassingsverordening.
Door een orgaan overeenkomstig lid 2 voorlopig gedane verstrekkingen worden vergoed door het overeenkomstig de bepalingen van titel IV van de toepassingsverordening bevoegde orgaan.
Artikel 7
Voorlopige berekening van uitkeringen en premies
1. Tenzij in de toepassingsverordening anders is bepaald, wordt, indien een persoon in aanmerking komt voor een uitkering of een premie verschuldigd is overeenkomstig de basisverordening, terwijl het bevoegde orgaan niet beschikt over alle gegevens betreffende de situatie in een andere lidstaat die nodig zijn voor de definitieve berekening van de hoogte van die uitkering of premie, door dit orgaan de uitkering op verzoek van de betrokkene verleend of de premie voorlopig berekend, mits deze berekening mogelijk is aan de hand van de gegevens waarover het orgaan beschikt.
2. De uitkering of premie wordt opnieuw berekend zodra het orgaan in het bezit is van alle nodige bewijsstukken of documenten.
HOOFDSTUK III
Overige algemene bepalingen voor de toepassing van de basisverordening
Artikel 8
Administratieve overeenkomsten tussen twee of meer lidstaten
1. De toepassingsverordening treedt in de plaats van de overeenkomsten betreffende de toepassing van de in artikel 8, lid 1, van de basisverordening bedoelde verdragen, met uitzondering van de overeenkomsten met betrekking tot de in bijlage II bij de basisverordening bedoelde verdragen, voor zover de bepalingen van deze overeenkomsten in bijlage 1 bij de toepassingsverordening worden vermeld.
2. De lidstaten kunnen zo nodig onderling overeenkomsten afsluiten betreffende de toepassing van de in artikel 8, lid 2, van de basisverordening bedoelde verdragen, mits deze overeenkomsten de rechten en verplichtingen van de betrokkenen onverlet laten en zijn opgenomen in bijlage 1 van de toepassingsverordening.
Artikel 9
Andere procedures tussen de autoriteiten en de organen
1. Twee of meer lidstaten of hun bevoegde autoriteiten kunnen andere procedures overeenkomen dan die welke in de toepassingsverordening zijn vastgesteld, mits zulke procedures de rechten en verplichtingen van de betrokkenen onverlet laten.
2. De hiertoe gesloten overeenkomsten worden ter kennis gebracht van de Administratieve Commissie en worden vermeld in bijlage 1 bij de toepassingsverordening.
3. Bepalingen die vervat zijn in uitvoeringsovereenkomsten, door twee of meer lidstaten met hetzelfde doel gesloten als, of die overeenstemmen met de bepalingen bedoeld in lid 2, en die van kracht zijn op de dag vóór de inwerkingtreding van de toepassingsverordening, en opgenomen zijn in bijlage 5 bij Verordening (EEG) nr. 574/72, blijven, met het oog op regelingen tussen die lidstaten, toepasselijk voor zover zij ook in bijlage 1 bij de toepassingsverordening zijn opgenomen.
Artikel 10
Voorkoming van samenloop van prestaties
Onverminderd andere bepalingen in de basisverordening worden, indien op grond van de wetgeving van twee of meer lidstaten verschuldigde uitkeringen wederzijds worden verminderd, geschorst of ingetrokken, de bedragen die bij een strikte toepassing van de wetgevingen van de betrokken lidstaten inzake vermindering, schorsing of intrekking niet zouden worden uitbetaald, gedeeld door het aantal uitkeringen dat aan vermindering, schorsing of intrekking wordt onderworpen.
Artikel 11
Gegevens voor de vaststelling van de woonplaats
1. Indien tussen de organen van twee of meer lidstaten een verschil van mening bestaat over de vaststelling van de woonplaats van een persoon op wie de basisverordening van toepassing is, stellen deze organen in onderlinge overeenstemming het centrum van de belangen van de betrokkene vast op basis van een algemene beoordeling van alle beschikbare informatie met betrekking tot relevante feiten. Hiertoe behoren onder meer, in voorkomend geval:
a) de duur en de continuïteit van de aanwezigheid op het grondgebied van de betrokken lidstaten;
b) de persoonlijke situatie van de betrokkene, waaronder:
i) de aard en de specifieke kenmerken van de uitgeoefende werkzaamheden, met name de plaats waar deze gewoonlijk worden uitgeoefend, het stabiele karakter van de werkzaamheden of de duur van een arbeidsovereenkomst;
ii) de gezinssituatie en de familiebanden
iii) de uitoefening van onbezoldigde werkzaamheden;
iv) in het geval van studenten, de bron van hun inkomsten;
v) de huisvestingssituatie, met name hoe permanent deze is;
vi) de lidstaat waar de betrokkene geacht wordt te wonen voor belastingdoeleinden.
2. Indien de organen het na afweging van de in lid 1 genoemde, op relevante feiten gebaseerde criteria niet eens kunnen worden, wordt de intentie van de betrokkene, zoals deze blijkt uit de feiten en omstandigheden, met name de redenen om te verhuizen, voor de vaststelling van zijn woonplaats als doorslaggevend beschouwd.
Artikel 12
Samentelling van tijdvakken
1. Voor de toepassing van artikel 6 van de basisverordening verzoekt het bevoegde orgaan de organen van de lidstaat waarvan de wetgeving ook op de betrokkene van toepassing was, om een opgave van de overeenkomstig die wetgeving vervulde tijdvakken.
2. Voor zover dit nodig is voor de toepassing van artikel 6 van de basisverordening, worden de respectieve op grond van de wetgeving van een lidstaat vervulde tijdvakken van verzekering, van werkzaamheid in loondienst of anders dan in loondienst, of van wonen, gevoegd bij de op grond van de wetgeving van elke andere lidstaat vervulde tijdvakken van verzekering, van werkzaamheid in loondienst of anders dan in loondienst, of van wonen, mits deze tijdvakken elkaar niet overlappen.
3. Indien een tijdvak van verzekering of van wonen, vervuld op grond van een verplichte verzekering op grond van de wetgeving van een lidstaat, samenvalt met een op grond van een vrijwillige of vrijwillig voortgezette verzekering op grond van de wetgeving van een andere lidstaat vervuld tijdvak van verzekering, wordt alleen het tijdvak in aanmerking genomen dat is vervuld op grond van de verplichte verzekering.
4. Indien een op grond van de wetgeving van een lidstaat vervuld tijdvak van verzekering of van wonen dat geen gelijkgesteld tijdvak is, samenvalt met een op grond van de wetgeving van een andere lidstaat gelijkgesteld tijdvak, wordt alleen het niet-gelijkgestelde tijdvak in aanmerking genomen.
5. Elk op grond van de wetgevingen van twee of meer lidstaten gelijkgesteld tijdvak wordt slechts in aanmerking genomen door het orgaan van de lidstaat waarvan de wetgeving laatstelijk vóór dat tijdvak op de betrokkene verplicht van toepassing was. Indien de wetgeving van een lidstaat vóór dat tijdvak niet verplicht van toepassing was op de betrokkene, wordt het in aanmerking genomen door het orgaan van de lidstaat waarvan de wetgeving na dat tijdvak voor het eerst verplicht van toepassing was op de betrokkene.
6. Indien de periode waarin bepaalde tijdvakken van verzekering of van wonen werden vervuld op grond van de wetgeving van een lidstaat, niet nauwkeurig kan worden bepaald, wordt ervan uitgegaan dat deze tijdvakken de op grond van de wetgeving van een andere lidstaat vervulde tijdvakken van verzekering of van wonen niet overlappen, en wordt hiermede, indien dit gunstig is voor de betrokkene, rekening gehouden, voor zover de tijdvakken redelijkerwijs in aanmerking kunnen worden genomen.
Artikel 13Regels voor de omrekening van tijdvakken1. Indien de tijdvakken, vervuld op grond van de wetgeving van een lidstaat, worden uitgedrukt in andere eenheden dan in de wetgeving van een andere lidstaat worden gehanteerd, geschiedt de omrekening die op grond van artikel 6 van de basisverordening voor de samentelling nodig is volgens de onderstaande regels:
a) het tijdvak dat moet worden gebruikt als basis voor de omrekening is het tijdvak dat wordt meegedeeld door het orgaan van de lidstaat volgens de wetgeving op grond waarvan het tijdvak is vervuld;
b) in het geval van regelingen waarin de tijdvakken in dagen worden uitgedrukt, geschiedt de omrekening van dagen in andere eenheden, en omgekeerd, alsook de omrekening tussen verschillende op dagen gebaseerde regelingen, volgens de onderstaande tabel:
Regeling één dag één week één maand 1 kwartaal maximum
gebaseerd op komt komt komt komt aantal dagen
overeen met overeen met overeen met overeen met één
kalenderjaar
5 dagen 9 uur 5 dagen 22 dagen 66 dagen 264 dagen
6 dagen 8 uur 6 dagen 26 dagen 78 dagen 312 dagen
7 dagen 6 uur 7 dagen 30 dagen 90 dagen 260 dagen
c) in het geval van regelingen waarin de tijdvakken in andere eenheden dan dagen worden uitgedrukt:
i) drie maanden of dertien weken gelden als een kwartaal, en omgekeerd;
ii) één jaar geldt als vier kwartalen, 12 maanden of 52 weken, en omgekeerd;
iii) voor de omrekening van weken in maanden, en omgekeerd, worden weken en maanden omgerekend in dagen volgens de in de in punt b) opgenomen tabel bepaalde omrekening voor de regelingen op basis van zes dagen;
d) in het geval van tijdvakken die in gedeelten worden uitgedrukt, worden deze omgerekend naar de volgende kleinere gehele eenheid, door toepassing van de punten b) en c). Gedeelten van jaren worden omgerekend in maanden, tenzij de betrokken regeling is gebaseerd op kwartalen;
e) indien de omrekening op grond van dit lid leidt tot een gedeelte van een eenheid, wordt het resultaat afgerond naar de volgende hogere gehele eenheid.
2. De toepassing van lid 1 mag er niet toe leiden dat de som van de tijdvakken die gedurende één kalenderjaar zijn vervuld, een totaal oplevert van meer dan de in de laatste kolom van de tabel in lid 1, onder b), vermelde dagen, dan tweeënvijftig weken, dan twaalf maanden of dan vier kwartalen.Indien de om te rekenen tijdvakken overeenkomen met het maximale aantal tijdvakken per jaar op grond van de wetgeving van de lidstaat waar zij zijn vervuld, mag de toepassing van lid 1 in één kalenderjaar niet leiden tot tijdvakken die korter zijn dan het eventuele maximale aantal tijdvakken per jaar waarin de betrokken wetgeving voorziet.
3. De omrekening wordt uitgevoerd, hetzij in een enkele operatie die betrekking heeft op alle tijdvakken die als een geheel zijn meegedeeld, hetzij voor elk jaar indien de tijdvakken op jaarbasis zijn meegedeeld.
4. Wanneer een orgaan tijdvakken in dagen meedeelt, geeft het tegelijkertijd aan of de toegepaste regeling is gebaseerd op vijf, zes of zeven dagen.
TITEL II
VASTSTELLING VAN DE TOEPASSELIJKE WETGEVING
Artikel 14
Verduidelijkingen bij de artikelen 12 en 13 van de basisverordening
1. Voor de toepassing van artikel 12, lid 1, van de basisverordening slaat degene „die werkzaamheden in loondienst verricht in een lidstaat voor rekening van een werkgever die daar zijn werkzaamheden normaliter verricht, en die door deze werkgever naar een andere lidstaat wordt gedetacheerd” ook op een persoon die is aangeworven met het oog op detachering naar een andere lidstaat, op voorwaarde dat de betrokkene, onmiddellijk voor het begin van zijn werkzaamheden in loondienst, reeds onderworpen is aan de wetgeving van de lidstaat waar zijn werkgever gevestigd is.
2. Voor de toepassing van artikel 12, lid 1, van de basisverordening hebben de woorden „die daar zijn werkzaamheden normaliter verricht” betrekking op een werkgever die normaliter op het grondgebied van de lidstaat waar hij is gevestigd substantiële werkzaamheden verricht die verder gaan dan louter intern beheer. Dit wordt vastgesteld aan de hand van alle criteria die de door de werkgever uitgevoerde werkzaamheden kenmerken. De ter zake dienende criteria moeten zijn toegesneden op de specifieke kenmerken van elke werkgever en de ware aard van de werkzaamheden.
3. Voor de toepassing van artikel 12, lid 2, van de basisverordening is degene „die werkzaamheden anders dan in loondienst pleegt te verrichten” iemand die normaliter substantiële werkzaamheden verricht op het grondgebied van de lidstaat waar hij is gevestigd. Met name moet hij zijn werkzaamheden reeds enige tijd hebben uitgeoefend voor de datum waarop hij een beroep wenst te doen op dat artikel en, gedurende iedere periode van tijdelijke werkzaamheden in een andere lidstaat, in de lidstaat waar hij is gevestigd de nodige voorwaarden blijven vervullen voor de uitoefening van zijn werkzaamheden zodat hij hiermee kan doorgaan na zijn terugkeer.
4. Voor de toepassing van artikel 12, lid 2, van de basisverordening is het criterium om te bepalen of de werkzaamheden anders dan in loondienst die een persoon in een andere lidstaat gaat uitoefenen, „van gelijke aard” zijn als de werkzaamheden die hij normaliter anders dan in loondienst verricht, de feitelijke aard van de werkzaamheid en niet het feit dat deze werkzaamheden eventueel door deze andere lidstaat als werkzaamheden in loondienst of anders dan in loondienst worden betiteld.
5. Voor de toepassing van artikel 13, lid 1, van de basisverordening wordt onder degene die „in twee of meer lidstaten werkzaamheden in loondienst pleegt te verrichten” verstaan, iemand die gelijktijdig of afwisselend, voor dezelfde onderneming of werkgever of voor verschillende ondernemingen of werkgevers, op het grondgebied van twee of meer lidstaten één of meer afzonderlijke werkzaamheden uitoefent.
5 bis. Voor de toepassing van titel II van de basisverordening wordt onder „zetel of domicilie” verstaan, de zetel of domicilie waar de voornaamste beslissingen betreffende de onderneming worden genomen en waar de centrale bestuurstaken ervan worden uitgeoefend.
Voor de toepassing van artikel 13, lid 1, van de basisverordening vallen leden van het cockpit- of het cabinepersoneel die in loondienst en met betrekking tot luchtpassagiers of luchtvrachtvervoer diensten plegen te verrichten in twee of meer lidstaten onder de wetgeving van de lidstaat waar hun thuisbasis, zoals omschreven in bijlage III bij Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad van 16 december 1991 inzake de harmonisatie van technische voorschriften en administratieve procedures op het gebied van de burgerluchtvaart, gelegen is.
5 ter. Voor de vaststelling van de toepasselijke wetgeving op grond van artikel 13 van de basisverordening worden marginale werkzaamheden buiten beschouwing gelaten. Artikel 16 van de uitvoeringsverordening is op alle onder dit artikel bedoelde gevallen van toepassing.
6. Voor de toepassing van artikel 13, lid 2, van de basisverordening wordt onder degene die „in twee of meer lidstaten werkzaamheden anders dan in loondienst pleegt te verrichten” met name verstaan, iemand die gelijktijdig of afwisselend op het grondgebied van twee of meer lidstaten een of meer afzonderlijke werkzaamheden anders dan in loondienst uitoefent, ongeacht de aard van deze anders dan in loondienst verrichte werkzaamheden.
7. Ten behoeve van het onderscheid tussen de in de leden 5 en 6 bedoelde werkzaamheden en de in artikel 12, leden 1 en 2, van de basisverordening bedoelde gevallen, is de duur van de werkzaamheid in een of meer lidstaten (of zij permanent, dan wel ad hoc of tijdelijk van aard is) doorslaggevend. Daartoe wordt een algemene beoordeling verricht van alle relevante feiten, waaronder met name, met betrekking tot een persoon in loondienst, de in de arbeidsovereenkomst bepaalde arbeidsplaats.
8. Voor de toepassing van artikel 13, leden 1 en 2, van de basisverordening betekent een „substantieel gedeelte van de werkzaamheden die in loondienst of anders dan in loondienst” in een lidstaat worden verricht dat een kwantitatief substantieel deel van alle werkzaamheden in loondienst of anders dan in loondienst daar wordt verricht, zonder dat het hierbij noodzakelijkerwijs om het grootste deel van deze werkzaamheden hoeft te gaan.
De beoordeling of een substantieel gedeelte van de werkzaamheden in een lidstaat wordt verricht, gebeurt mede op grond van de volgende indicatieve criteria:
a) in geval van een werkzaamheid in loondienst, de arbeidstijd en/of de bezoldiging, en
b) in geval van een werkzaamheid anders dan in loondienst, de omzet, de arbeidstijd, het aantal verleende diensten en/of het inkomen.In het kader van een algemene beoordeling geldt een aandeel van minder dan 25 % voor de bovengenoemde criteria als indicatie dat een substantieel gedeelte van de werkzaamheden niet in de betrokken lidstaat wordt verricht.
9. Voor de toepassing van artikel 13, lid 2, onder b), van de basisverordening wordt het „centrum van belangen” van anders dan in loondienst verrichte werkzaamheden van een persoon bepaald aan de hand van alle elementen waaruit zijn beroepswerkzaamheden bestaan, met name de vaste en blijvende plaats van waaruit hij zijn werkzaamheden verricht, de gebruikelijke aard of de duur van de uitgeoefende werkzaamheden, het aantal verleende diensten, alsmede de intentie van de betrokkene zoals die uit alle omstandigheden blijkt.
10. Voor de vaststelling van de toepasselijke wetgeving op grond van de leden 8 en 9, houden de betrokken organen rekening met de verwachte situatie in de volgende twaalf kalendermaanden.
11. Degene die zijn werkzaamheid in loondienst in twee of meer lidstaten voor rekening van een buiten het grondgebied van de Unie gevestigde werkgever verricht en in een lidstaat woont zonder daar een substantiële werkzaamheid te verrichten, valt onder de wetgeving van de lidstaat van de woonplaats.
Artikel 15
Procedures voor de toepassing van artikel 11, lid 3, punt b) en punt d), artikel 11, lid 4, en artikel 12 van de basisverordening (betreffende de verstrekking van informatie aan de betrokken organen)
1. Indien een persoon zijn werkzaamheid uitoefent in een andere lidstaat dan de op grond van titel II van de basisverordening bevoegde lidstaat, stelt de werkgever of, in het geval van iemand die geen werkzaamheid in loondienst verricht, de betrokkene zelf, indien mogelijk van tevoren, het bevoegde orgaan van de lidstaat waarvan de wetgeving van toepassing blijft, daarvan in kennis, tenzij anders is bepaald in artikel 16 van de toepassingsverordening. Dit orgaan verstrekt de in artikel 19, lid 2, van de uitvoeringsverordening bedoelde verklaring aan de betrokkene en stelt onverwijld informatie betreffende de overeenkomstig artikel 11, lid 3, onder b), of artikel 12 van de basisverordening op de betrokkene van toepassing zijnde wetgeving ter beschikking van het orgaan dat is aangewezen door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de werkzaamheid wordt uitgeoefend.
2. Lid 1 is van overeenkomstige toepassing op personen die onder artikel 11, lid 3, punt d), van de basisverordening vallen.
3. Een werkgever als bedoeld in artikel 11, lid 4, van de basisverordening bij wie een persoon in loondienst werkzaam is aan boord van een zeeschip dat onder de vlag van een andere lidstaat vaart, stelt, indien mogelijk van tevoren, het bevoegde orgaan van de lidstaat waarvan de wetgeving van toepassing is, daarvan in kennis. Dit orgaan stelt onverwijld informatie betreffende de wetgeving die op grond van artikel 11, lid 4, van de basisverordening op de betrokkene van toepassing is, ter beschikking van het orgaan dat is aangewezen door de bevoegde autoriteit van de lidstaat onder de vlag waarvan het zeeschip aan boord waarvan de werknemer de werkzaamheden zal verrichten, vaart.
Artikel 16
Procedure voor de toepassing van artikel 13 van de basisverordening
1. Degene die in twee of meer lidstaten werkzaamheden verricht, stelt het orgaan dat is aangewezen door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van woonplaats, daarvan in kennis.
2. Het aangewezen orgaan van de woonplaats stelt onverwijld de op de betrokkene toepasselijke wetgeving vast, met inachtneming van artikel 13 van de basisverordening en artikel 14 van de toepassingsverordening. Deze aanvankelijke vaststelling heeft een voorlopig karakter. Het orgaan brengt de aangewezen organen van elke lidstaat waar werkzaamheden worden verricht op de hoogte van zijn voorlopige vaststelling.
3. De voorlopige vaststelling van de toepasselijke wetgeving, bedoeld in lid 2, wordt definitief binnen twee maanden nadat de door de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten aangewezen organen ervan in kennis zijn gesteld overeenkomstig lid 2, tenzij de wetgeving reeds definitief is vastgesteld op basis van lid 4, of tenzij ten minste een van de betrokken organen de door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van woonplaats aangewezen organen aan het eind van de periode van twee maanden ervan in kennis stelt dat het nog niet met de vaststelling kan instemmen of hierover een ander standpunt inneemt.
4. Indien onzekerheid betreffende de vaststelling van de toepasselijke wetgeving noopt tot contacten tussen de organen of autoriteiten van twee of meer lidstaten wordt, op verzoek van een of meer van de door de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten aangewezen organen of van de bevoegde autoriteiten zelf, de op de betrokkene toepasselijke wetgeving in onderlinge overeenstemming vastgesteld, met inachtneming van artikel 13 van de basisverordening en de desbetreffende bepalingen van artikel 14 van de toepassingsverordening.Indien er een verschil van mening bestaat tussen de betrokken organen of bevoegde autoriteiten, streven deze instanties naar een akkoord overeenkomstig bovengenoemde voorwaarden; artikel 6 van de toepassingsverordening is van toepassing.
5. Het bevoegde orgaan van de lidstaat waarvan de wetgeving voorlopig of definitief van toepassing is verklaard, stelt de betrokkene onverwijld in kennis.
6. Indien de betrokkene nalaat de in lid 1 vermelde informatie te verstrekken, wordt dit artikel toegepast op initiatief van het door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van woonplaats aangewezen orgaan, zodra het, eventueel via een ander betrokken orgaan, in kennis is gesteld van de situatie van de betrokkene.
Artikel 17
Procedure voor de toepassing van artikel 15 van de basisverordening
Contractuele personeelsleden van de Europese Gemeenschappen oefenen bij de sluiting van de arbeidsovereenkomst het keuzerecht overeenkomstig artikel 15 van de basisverordening uit. De tot het sluiten van deze overeenkomst bevoegde autoriteit stelt het aangewezen orgaan van de lidstaat in kennis van de wetgeving waarvoor de contractuele personeelsleden hebben gekozen.
Artikel 18
Procedure voor de toepassing van artikel 16 van de basisverordening
Een verzoek van de werkgever of de betrokkene om een uitzondering op de artikelen 11 tot en met 15 van de basisverordening wordt, indien mogelijk vooraf, ingediend bij de bevoegde autoriteit of het orgaan dat is aangewezen door de autoriteit van de lidstaat waarvan de werknemer of de betrokkene toepassing van de wetgeving wenst.
Artikel 19
Verstrekking van informatie aan betrokkenen en werkgevers
1. Het bevoegde orgaan van de lidstaat waarvan de wetgeving op grond van titel II van de basisverordening van toepassing wordt, informeert de betrokkene en eventueel zijn werkgever over de in die wetgeving neergelegde verplichtingen. Het verleent hun de nodige hulp bij het vervullen van de op grond van die wetgeving verplichte formaliteiten.
2. Op verzoek van de betrokkene of de werkgever verstrekt het bevoegde orgaan van de lidstaat waarvan de wetgeving op grond van een bepaling van titel II van de basisverordening van toepassing is, een verklaring dat die wetgeving van toepassing is en vermeldt het eventueel tot welke datum en onder welke voorwaarden.
Artikel 20
Samenwerking tussen organen
1. De betrokken organen verstrekken het bevoegde orgaan van de lidstaat waarvan de wetgeving op grond van titel II van de basisverordening van toepassing is, de nodige gegevens voor de vaststelling van de datum waarop deze wetgeving van toepassing wordt, alsook de premies en bijdragen die de betrokkene en zijn werkgevers ingevolge die wetgeving verschuldigd zijn.
2. Het bevoegde orgaan van de lidstaat waarvan de wetgeving op een persoon van toepassing wordt op grond van titel II van de basisverordening, stelt het orgaan dat is aangewezen door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waarvan de wetgeving het laatst op die persoon van toepassing was, in kennis van de datum waarop de toepassing van de wetgeving ingaat.
Artikel 21
Verplichtingen van de werkgever
1. Een werkgever die zijn statutaire zetel of vestiging buiten de bevoegde lidstaat heeft, dient alle verplichtingen na te komen waarin de op zijn werknemers toepasselijke wetgeving voorziet, met name de verplichting tot het betalen van de in die wetgeving bedoelde premies en bijdragen, alsof hij zijn statutaire zetel of vestiging in de bevoegde lidstaat zou hebben.
2. Een werkgever die geen vestiging heeft in de lidstaat waarvan de wetgeving van toepassing is en de werknemer kunnen overeenkomen dat de werknemer de verplichtingen van de werkgever inzake de betaling van premies en bijdragen voor rekening van deze laatste nakomt, zonder afbreuk te doen aan de onderliggende verplichtingen van de werkgever. De werkgever brengt een dergelijke regeling ter kennis van het bevoegde orgaan van die lidstaat
(…)